Positie Zaanse erfpachters na cassatie


De Hoge Raad heeft bij arrest van 1 december 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1683) zowel het cassatieberoep van de erfpachters als dat van de gemeente Zaanstad afgewezen. Daarmee hebben de arresten van hof Den Haag van 17 augustus 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:l1531) en van 14 juni 2022 ECLI:NL:GHDHA:2022:983) definitief kracht van gewijsde gekregen.

Het hof oordeelt in het laatste arrest:



Het hof baseert dat op het bij rechtsoverweging 6.3 gegeven oordeel.



Dat brengt het volgende mee:

Algemene voorwaarden 1978 en 1991

De algemene voorwaarden van 1978 en 1991 zijn niet onredelijk bezwarend en de gemeente Zaanstad mag de daarin opgenomen bedingen toepassen, met uitzondering van artikel 17 lid 4 AB1978. De erfpachters zijn aldus, behalve ten aanzien van dat artikel, onverminderd aan hun erfpachtcontract gebonden. De Gemeente dient bij het toepassen van de bedingen in de algemene bepalingen wel te voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en mag de bedingen niet toepassen op een wijze die naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Wat dat meebrengt, zal moeten blijken op het moment dat de gemeente zich op de bedingen beroept.

Erfpachters die in 2007 nog geen erfpachter waren

Voor de erfpachters die in 2007 nog geen erfpachter waren heeft het arrest geen gevolgen. Zij blijven dus in dezelfde positie als waarin zijn reeds zaten en zullen, indien zij de blote eigendom van het erfpachtrecht wensen te verkrijgen, zich ten aanzien daarvan tot de gemeente moeten wenden voor een aanbod.

Erfpachters die in 2007 wel reeds erfpachter waren

Ten aanzien van deze erfpachters heeft het gerechtshof geoordeeld dat de gemeente Zaanstad onrechtmatig heeft gehandeld door de bestaande overgangsregeling 2006 in januari 2007 plots in te trekken en het nieuwe overstapbeleid plots en zonder overgangsregeling toe te passen. Het nieuwe beleid zelf wordt niet onredelijk geacht. 

Dat betekent dat de gemeente in 2007 redelijk overgangsbeleid had moeten hanteren en de erfpachters daarover had moeten informeren. Over de vraag wat redelijk overgangsbeleid is kan worden gediscussieerd, maar de gemeente heeft zelf in 2006, met goedkeuring van de gemeenteraad overgangsbeleid aangenomen waarin de verhoging in 4 stappen plaatsvindt. Het is daarom redelijk te veronderstellen dat die fasering ook bij het overgangsbeleid 2007 redelijk is en dat dat overgangsbeleid dus had moeten behelzen dat, na individuele aankondiging daarvan, de aankoopprijs van de blooteigendom met steeds 25% van het verschil zou zijn opgehoogd naar het nieuwe beleid. Gezien de enorme verhoging die de gemeente doorvoerde, is het tevens redelijk om aan te nemen dat de betreffende erfpachters direct na ontvangst van de brief een aanbod zouden hebben gevraagd en zouden zijn overgestapt al voor de eerste fase van het overgangsbeleid zou zijn ingegaan.  

De betreffende erfpachters kunnen de schade die zij als gevolg daarvan lijden, bijvoorbeeld doordat zij nu met een veel hogere prijs voor de koop van de blooteigendom geconfronteerd worden, op de gemeente kunnen verhalen.

Voor deze erfpachters zal BEZ met de gemeente in gesprek treden over een minnelijke regeling. Mocht die regeling kunnen worden bereikt, dan kunnen de betreffende erfpachters beslissen of zij daarvan gebruik wensen te maken of dat zij zelf naar de rechter stappen om een (mogelijk hoger) schadebedrag te verkrijgen. Mocht de regeling niet worden bereikt, dan zullen de betreffende erfpachters, al dan niet middels inschakeling van hun rechtsbijstandsverzekering of een advocaat, individueel de gemeente op vergoeding van de schade moeten aanspreken. In dat geval zal immers per geval moeten worden vastgesteld wat de schade precies is. BEZ zal de erfpachters in dat geval met advies terzijde staan met betrekking tot het vinden van een rechtsvertegenwoordiger.